In de jaren 50 van de vorige eeuw was men niet gewend gevoelige zaken ter sprake te brengen.
In de opvoeding merkte je dat niet want als kinderen hadden wij uiteraard geen idee van hetgeen niet voor onze oren bestemd was. ‘Kleine potjes hebben grote oren’ hoorden we wel eens.
Achteraf gezien waren drie onderwerpen absoluut taboe.
- De Tweede Wereldoorlog
- Ziekte en sterfte in een gezin
- Seksualiteit
De Tweede Wereldoorlog kwam echt nooit ter sprake. Wel werd er regelmatig gewezen op de tijden waarin het leven veel lastiger was. Zoals bij ons gemor als we, bij hoge uitzondering, een ‘Boterham Met Tevredenheid’ kregen. Een boterham zonder beleg dus met als compensatie soms wat suiker erop.
Huilen werd zelden getolereerd. ‘Bewaar je tranen maar voor later’.
Het woord ‘ Seksualiteit’ konden wij niet schrijven omdat het nooit gebruikt werd.
Soms werden we er onherroepelijk wel mee geconfronteerd, maar dat hadden we dan weer niet in de gaten.
Zo waren er bepaalde looproutes in de buurt waar kinderen zich strikt aan moesten houden.
- Jongens mochten alleen via de Ceresstraat naar de St. Josephkerk lopen.
- Meisjes zaten op de meisjesschool aan de Oranjesingel en daar mochten de jongens niet langslopen. De straffen waren niet mals.
- Meisjes mochten ook niet via de Josephstraat naar de Ceresstraat lopen. Behalve als ze een oudere broer hadden die op de jongensschool zat
Jongens en meisjes werden op school en in de kerk strikt gescheiden. Soms speelden we wel eens samen. Favoriete spelletjes waren ‘Overvaren’, tikkertje, ‘landje-pik’ en stieken. En natuurlijk knikkeren en tollen.



Jongens gebruikten vaak de ‘stoere’ variant. De haktollen met punaises waren bij hen populair. Bij de meisjes de rechte tollen met een zweepje.
Er waren ook wel situaties waar wij geen raad mee wisten.
In het pand waar nu Excellent zit, gebeurden rare dingen. Het was aan de voorkant volledig dichtgetimmerd met alleen een deur. Daarin zat een klein klepje dat openging als er geklopt werd. Het waren uitsluitend mannen die aanklopten. Het viel ons op dat slechts een enkeling werd binnengelaten. (“Cultuur- en Ontspannings Centrum” (C.O.C.)).
En als er problemen waren rondom ziekte en dood werden wij er angstvallig buitengelaten. Er was altijd wel een ‘oom of tante’ die ons in voorkomend geval kon opvangen. Onze kinderzieltjes werden steeds gespaard. Twee broertjes verloren? Ik had destijds geen idee. Nu zie ik het op een bidprentje en een oude gezinsfoto. Een overleden kind werd vaak herdacht door een volgend kind van hetzelfde geslacht dezelfde voornaam te geven.
Zo zeggen wij nu: ‘Onze tweede Leo.’
