Op de Josephschool werd in mijn tijd niet veel gefeest.
Ik kan mij er weinig van herinneren.
Sinterklaas? Nooit iets van gemerkt.
Cadeautjes? Dat was iets voor thuis.
Carnaval? Je hoorde het feestgedruis in de verte maar daar werd schamper over gesproken. Bij ons geen verkleedpartijen en al helemaal geen polonaises of iets soortgelijks.
Sportdag? Nee.
Musical? Natuurlijk niet.
Om over schoolkamp maar te zwijgen.
Kerstmis? Jawel. Kerstliedjes en kerstverhalen uit de bijbel
Pasen? Ook. Ik heb zelfs de rol van Jezus in het paasverhaal gespeeld.
Daarbij moest ik de volgende Latijnse tekst uit het hoofd leren:
”Hic est enim Calix Sanguinis Mei novi et aeterni Testamenti (mysterium Fidei) qui pro vobis et pro multis effundetur in remissionem peccatorum”
“Want Dit is de Kelk van Mijn Bloed, van het Nieuwe- en Altijddurende Verbond, (Mysterie van het Geloof) dat voor u en velen wordt vergoten tot vergeving van de zonden.“
Ik kan deze tekst nog steeds zonder aarzeling opzeggen.
Maar verder? Alle ‘wereldse feesten’ werden geweerd.
Ontevreden? Helemaal niet. Wij waren niet anders gewend. Op die zogenaamde feestdagen werden wij getrakteerd op extra grote cijfersommen die nu zelfs met een rekenmachine niet zijn op te lossen.
Wij deden het allemaal met de hand en uit het hoofd. Daar kreeg je ook pijn van.
Het was zo intensief dat de tijd vloog. Weer een ‘feest’dag voorbij.
Ieder ‘uitstapje’ werd door ons omarmd. Even wat anders, even uit de sleur.
Dat gold zelfs voor de maandelijkse biechtbeurt.
Per klas gingen we dan naar de Josephkerk om te biechten. Het nut hiervan werd vooraf op het schoolbord uitgetekend. Een groot hart, een zonde betekende een zwarte vlek op het hart / weer een zonde, weer een zwarte vlek enz. Zo ontstond al snel een creatief hoogstandje. Voor iedere zonde kon je kwijtschelding krijgen door deze op te biechten. Zulks werd ook voorgedaan. Na iedere spijtbetuiging werd de betreffende zonde met de bordwisser verwijderd.
Aldus geïnformeerd vertrokken wij naar de kerk. Daar wachtten de priesters op ons, ieder verscholen in een eigen biechtstoel.
Vervolgens wachten op je beurt.
Dan zit je als kind toch te denken: wat heb ik fout gedaan? Braaf jongetje als ik was, had ik daar moeite mee.
Zo werden enige ideeën ook wel eens uitgewisseld. Zo zonde. Dit ging ten koste van de originaliteit.
Uiteindelijk heb ik zelf een strategie bedacht.
In verband met mijn privacy zou ik die voor me moeten houden, maar…ik maak in deze een uitzondering:
Op te biechten: 3 zonden. Niet meer, anders werd de penetentie (boetedoening) te groot. Normaal was die: 4 gebeden
Zonde 1: Ik heb mijn zusje geslagen.
Zonde 2: Ik heb gelogen.
Zonde 3: Ter plekke te verzinnen
Mijn redenering:
- Ik kon uitstekend overweg met mijn zusje en heb haar nooit geslagen. Dat is dus gelogen en dus een zonde.
- Ik biecht gelijk dat ik gezondigd heb. Zo heft zonde 2 zonde 1 op.
Rest zonde 3. Daar had ik wel 4 gebeden voor over.
Zo bleef ik een braaf jongetje… met een rein hartje.
